Gedoe om de rekentoets, maar hoe zit het met de taaltoets?

Taal en denken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als iemand onsamenhangend spreekt, heeft dat invloed op ons begrip. We moeten zelf de goede structuur aanbrengen en ontbrekende elementen aanvullen, daarbij bestaat de kans dat de ontbrekende elementen onvolledig of verkeerd worden ingevuld. Niet goed gestructureerde teksten zijn lastiger te begrijpen dan goed gestructureerde teksten: de lezer moet eerst een puzzel oplossen om tot begrip te komen.
Van leerlingen die doorstromen van vmbo naar havo of mbo wordt verwacht dat zij zich begrijpelijk kunnen uitdrukken op niveau 2 ½ F. Van leerlingen die een havo- of vwo-diploma op zak hebben wordt verwacht dat zij accuraat communiceren, zowel mondeling als schriftelijk op een niveau tussen 3 en 4 F. Dat betekent niet alleen dat zij foutloos communiceren, maar dat zij zich precies kunnen uitdrukken en de juiste termen gebruiken. Zij kunnen iets uitleggen, verschillende zaken met elkaar vergelijken, standpunten innemen en hun standpunten onderbouwen.
Wie zorgt er in het voortgezet onderwijs voor dat leerlingen samenhangende teksten spreken en gestructureerde teksten kunnen schrijven? Is dat uitsluitend de taak van de docent Nederlands?
Taal is denken en denken is taal. Denken doe je in ieder vak en iedere vakdocent zou dus aandacht moeten hebben voor het ontwikkelen van denkvaardigheden, het structureren van kennis en het verwoorden ervan, zowel mondeling als schriftelijk. Bovendien, de verschillende onderdelen van de mondelinge en schriftelijke productieve vaardigen die leerlingen zich eigen moeten maken zijn er zo veel, dat oefening ook buiten de les Nederlands zal moeten plaatsvinden. Het gaat ook niet alleen om oefening, zelfs als leerlingen niet meer hoeven te oefenen, kunnen leerlingen, met name op de hogere niveaus, in één schriftelijk product of presentatie niet laten zien dat ze op een bepaald niveau kunnen presteren. De referentieniveaus taal zijn dus niet alleen belangrijk voor taaldocenten, maar voor alle docenten in het voortgezet onderwijs om in te zetten als middel om leerstof te ordenen en helder onder woorden te brengen en daarop feedback te kunnen geven. Hieronder nog maar eens in schema hoe de referentieniveaus zich verhouden tot de verschillende schooltypen.

LVS_niveaus 1-4

Kijk eens naar het onderstaande voorbeeld waarbij het uitvoeringsniveau van een monoloog is geconcretiseerd. Leerlingen moeten aan het einde van de basisschool voor het eerst een monoloog kunnen houden op ongeveer 1F. De monoloog moet op het voortgezet onderwijs jaarlijks een paar keer worden geoefend waarbij de eisen worden opgeschroefd. Er wordt feedback gegeven op de uitvoering door de verschillende docenten die lesgeven in een specifiek leerjaar. Dat betekent dat feedback niet beperkt moet zijn op de inhoud van de monoloog, maar op de manier waarop de leerling de monoloog opbouwt, wat het taalgebruik is, hoe de leerling gebruik maakt van verbindingswoorden of de leerling de luisteraars kan boeien.  Schema monoloog ref niv 1-4

Dit is een voorbeeld van een monoloog, slechts één van de genres die een leerling moet kunnen uitvoeren. De volledige lijst met onderwerpen die in kaart zijn gebracht staat hier!
In hoeverre zijn vakdocenten toegerust zodat zij feedback kunnen geven op de taakuitvoering van alle onderdelen van de referentieniveaus taal? Eerder was gezegd dat de docent Nederlands dit onmogelijk in haar/zijn eentje kan, daarvoor ontbreekt te tijd, maar dat is niet het enige argument waarom er in de vakken geoefend moet worden. In de kerndoelen van de verschillende vakken kunnen we lezen dat leerlingen leerstof kunnen selecteren en onderzoeken ‘en vervolgens conclusies trekken en deze in een min of meer gedocumenteerd verslag of presentatie weergeven’. Door dit op te nemen in de kerndoelen, wordt er vanuit gegaan dat vakdocenten taaldidactische handelingen kunnen verrichten in de vakles.
Scholen worstelen hier al langere tijd mee, of gaan de kwestie uit de weg. Hoe gaat dat op jouw school? Welke afspraken zijn gemaakt om leerlingen veelvuldig te laten oefenen met productieve taalvaardigheden? Zit er systematiek in? Zijn de leerlijnen bekend? Welke criteria worden er bij beoordeling en feedback gehanteerd? Zijn daar afspraken over gemaakt?

Er is veel te doen over de rekentoets, maar over de referentieniveaus taal en de taaltoets is het stil. Is dat niet vreemd? Hoe lossen scholen  het oefenen met taal op. Hoe gaat dat bij de feedback en de normering  bij  spreek- en schrijfopdrachten in vaklessen om de doorstroom- en uitstroomniveaus te bewaken?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*